Akkers en groenteteelt – Hier is het goed boeren

De warmoezeniers maakten goed gebruik van de vruchtbare grond. Ze teelden fruit, tabak en groenten. De ruimte was beperkt, maar om het maximale uit de grond te halen, lagen er akkers tussen de fruitbomen, en door in broeibakken te telen, kon er al vroeg in het jaar geoogst worden.

Vroeger en nu

We telen nog steeds met behulp van de oude methodes van de warmoezeniers. Een groot verschil met vroeger is dat nu alles onbespoten wordt geteeld. We kweken met biologisch zaad en biologische potgrond. De mest van onze kippen gaat op de composthoop, en de compost weer op de akkers. Op de Warmoes vind je ruim 100 soorten groenten. We kiezen soorten die ook in de tijd van de warmoezeniers geteeld werden, zoals de warmoes (snijbiet), maar ook typische, Lentse soorten, zoals de Lentse witte komkommer, de Lentse bloemkool, de Lentse rode (appel) en de Lentse blonde (kruisbes). 

Planten met een plan

We maken gebruik van een uitgebreide teeltplanning met een roulatieschema. Door groenten steeds op een ander stuk grond te telen, zorgen we dat de bodem niet uitgeput raakt. Ook ziekten krijgen zo minder kans. We houden daarnaast van ‘goede buren’: bepaalde groenten hebben eigenschappen, waar een andere groente weer van kan profiteren. Zo is het slim om uien naast wortels te poten: door de geur van uien, komt de wortelvlieg niet meer op de wortel af.

Van jagers en verzamelaars, naar boeren en tuinders

Zolang we als soort al bestaan, eet de mens groente en fruit. Onze verre voorouders gebruikten gewoon de eetbare delen van wilde planten en zochten die op in de vrije natuur. Planten lieten zich doorgaans veel beter vangen dan dieren, dus er stond vaker iets groens op het menu dan iets met poten. Groen of niet, eten zoeken was een dagtaak en kostte soms meer energie dan het opleverde. Jager-verzamelaars zaten nooit stil, maar kregen uiteindelijk wel die behoefte. Toen zij zich steeds meer op plekken gingen vestigen waar zij makkelijker in hun dagelijkse behoeften konden voorzien, veranderden ze van strategie om aan voedsel te komen.

Akkers in Lent

Toen de tabaksteelt tegen het eind van de negentiende eeuw minder begon op te brengen, stapte een groot deel van de warmoezeniers over op het telen van groente en fruit voor de verkoop. Daarvoor gebruikten ze voornamelijk bakken met platglas, die later verwarmd werden en nog later geheel vervangen werden door kassen. Zo kon er al vroeg in het jaar groente worden verkocht. De stroken grond tussen de bomen werden ook gebruikt voor de teelt. Deze akkers zorgden ervoor dat de opbrengst van het warmoezeniersbedrijf kon worden gemaximaliseerd. Loze ruimte bestond haast niet op de kleine percelen.

Akkers en bakken

De Lentse warmoezeniers teelden fruit aan hoogstambomen, maar ook groenten in bakken. De ruimte op het kleine warmoezeniersbedrijf was beperkt, maar er moest maximaal verdiend worden. Tussen de bomen ontstonden dus akkers, waar ook groente of fruit geteeld kon worden. Het grote voordeel van de akker ten opzichte van de bak, was dat de grond machinaal kon worden bewerkt. Eerst gebeurde dat met paard en wagen, later met de trekker.

Planten met een plan

We maken gebruik van een uitgebreide teeltplanning met een roulatieschema voor de groente- en kleinfruitteelt. Doordat de groenten steeds op een ander stuk grond geteeld worden, zorgen we dat de bodem niet uitgeput raakt, en ook ziekten krijgen minder kans om voet aan de grond te krijgen. Ook houden we van ‘goede buren’; bepaalde groenten hebben eigenschappen, waar een andere groente weer van kan profiteren. Zo is het slim om uien naast wortels te poten. Door de geur van de uien, komt de wortelvlieg niet meer op de wortel af. Maar het is wel oppassen geblazen; zo zijn er ook ‘slechte buren’. Er gaat dus niets de grond in zonder een goed plan.

Ongezonde argwaan

Toen we in de tijd van de Grieken en de Romeinen in Noord-Europa steeds meer in contact kwamen met nieuwe gewassen en teelttechnieken, kregen we langzaamaan ook meer gevoel voor het telen. Handel met exotischer oorden brachten ons onder andere fruitbomen, diverse koolsoorten en druiven. We leerden welke soorten lekker en gezond waren, of welke een geneeskrachtige werking hadden. Toch volgde er al snel een tijd, waarin groenten en fruit lang niet zo populair waren als nu. Ze werden zelfs als ongezond bestempeld. De oorzaak van allerlei ziekten werd gezocht in groente. Tijdens de grote pestepidemieën van de zeventiende eeuw) werd het verkopen van komkommers, krieken en pruimen zelfs verboden. Helaas was een sterke weerstand dankzij vitaminen en vezels nog toekomstmuziek. Bladgroenten waren al helemaal niet in trek. Die kwamen pas in de 18e eeuw in de belangstelling. Het zal duidelijk zijn dat de ziekte ‘scheurbuik’ (een gebrek aan vitamine C) door het stelselmatig tekort aan voedingsstoffen bij grote delen van de bevolking voorkwam.

De liefde voor groente groeit als kool

In de zeventiende eeuw was de groenteteelt erg kleinschalig. Het werd door boeren en in kloostertuinen gekweekt, en per boerenkar naar de stad gebracht en verkocht. Het aanbod was beperkt. Veel verder dan uien, wortelen, kool, pastinaken, rapen en knoflook ging het niet. Al met al was het een droeve bedoening. Omstreeks 1900 veranderde dit. Ondanks dat met niet veel wist van het kweken van groenten, won het aan populariteit. De oogst werd regelmatig vernietigd door plagen of ziekten, maar ook het Noord-Europese weer gooide vaak roet in het eten. Er was nog steeds weinig variatie, en het was altijd maar de vraag of de oogst zou voldoen aan de vraag. Gregor Mendel, de grondlegger van de erfelijkheidsleer, ontdekte dat als er volgens bepaalde regels werd gekruist, de nakomelingen de eigenschappen overnemen van hun voorgangers. Hij kwam hierachter door talloze proeven te doen met het kruisen van erwten. Toen deze kennis gemeengoed werd, was het hek van de dam. Groenten werden minder vatbaar voor ziekten, lastige eigenschappen konden worden weggekruist, de opbrengsten gingen omhoog, en zo werd het uiteindelijk mogelijk om bij iedereen wat groens op het bord te krijgen.