Druivenkas

Onze druivenkas dateert van rond 1930 en werd in eerste instantie gebruikt om perziken in te kweken. Deze kas is in de jaren 90 grondig gerenoveerd. Hij was helemaal vervallen, alleen de muur en de spanten stonden er nog. Na jaren aantasting van de vruchten door meeldauw, moesten we de oude stokken vervangen door soorten die beter bestand zijn tegen meeldauw. Gelukkig zijn enkele originele druivenstokken nog behouden gebleven.

Nederland druivenland?

De druiventeelt in Nederland begon rond de 13e eeuw bij landgoederen en kloosters. Na WO1 nam de druiventeelt een vlucht, vooral in het Westland. Ook ons buurdorp Huissen stond bekend om haar druiventeelt, er ontstond zelf een druivenveiling. In de jaren ’40 stortte de druiventeelt in de omgeving in. Sommige Warmoezeniers lieten de druivenstokken in hun kas staan. Anderen gingen de kas voor andere teelt gebruiken.

Hard en secuur werken

De druiventeelt is in het voorjaar en de zomer een intensief werkje. Het ‘krenten’ van de jonge druiventrossen in het voorjaar is het meeste werk. Met een klein schaartje worden de kleinere druiven uit de trossen geknipt. Door ruimte te maken kunnen de overgebleven druiven beter groeien. Het is een secuur werkje, dat vroeger vooral door vrouwen werd gedaan. Het snoeien van de druiven werd juist weer vaak door mannen gedaan.

Loop gerust even door de druivenkas, maar let op: de druiven oogsten doen we zelf.

Groei & bloei
Aan het einde van de 19e eeuw maakten fruitboomgaarden een echte opmars. In die eeuw was er sprake van een landbouwcrisis, waardoor boeren overstapten van graanteelt naar grasland en fruitteelt. Die combinatie was geweldig handig: door de hoge stammen van de fruitbomen, konden de dieren onder de bomen grazen. Wellicht dat daar de andere benamingen van de hoogstamboomgaard vandaan kwamen: fruitweide, kalverboomgaard en varkensboomgaard.

Van bijzaak naar hoofdzaak
De warmoezeniers in Lent teelden zowel groente als fruit. Het fruit was voor eigen gebruik bedoeld, maar natuurlijk ook voor de verkoop. Lent ligt nog net in de Betuwe, en de vruchtbare grond in deze streek is uitermate geschikt voor het telen van fruit. Voor de meeste boeren bleef de fruitteelt echter meer een bijzaak dan de hoofdmoot. De grootste uitbreiding in de geschiedenis van de hoogstamfruitteelt vond plaats tussen 1920 en 1930. In de ‘roaring twenties’ was er dus zowel letterlijk als figuurlijk sprake van een flinke fruit-’boom’…

Berooid achterblijven
Het hoogtepunt van de fruitteelt in de hoogstamboomgaard lag rond 1950. Daarna zette de daling in. De reden was – zoals zo vaak – economisch van aard: de opkomst van de moderne fruitteelt, de komst van rassen op laagstam en de intensivering en specialisatie van agrarische bedrijven. De meeste hoogstamboomgaarden zijn na 1960 gerooid, vooral na invoering van zogenaamde ‘rooipremies’ door de Europese Unie. Die rooipremies werden in het leven geroepen om enorme overschotten aan fruit terug te dringen.

Bij bomen is het goed wonen
Veel boomgaarden zijn verdwenen, maar de belangstelling groeit gelukkig weer, vanwege de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de hoogstamfruitboomgaard. Oude boomgaarden vertellen ons bijvoorbeeld veel over de opbouw van het landschap. De boomgaarden waren immers vaak verbonden aan de plekken waar mensen woonden. De bomen stonden voornamelijk op de oeverwallen; de hogere gelegen delen langs de rivier. Dat is – niet zonder toeval – ook het deel waar mensen woonden.

De lentse fruitteelt
Aan het begin van de twintigste eeuw maakten vele Lentse warmoezeniers met een boomgaard de stap naar intensieve fruitteelt: het fruit zou voortaan ook verhandeld worden. De ‘Engelse boomgaard’ was het meest in trek: hoogstam- en laagstambomen, maar ook struiken stonden door elkaar, het liefst met zoveel mogelijk verschillende fruitsoorten. Die diversiteit bleek in de praktijk moeilijk te onderhouden, en dat leverde dan ook niet erg veel op. Rond 1920 begonnen de warmoezeniers dan ook te experimenteren met meer uniforme boomgaarden. Monoculturen – waarbij telers zich concentreren op één soort – waren nog een stap te ver, maar wel werden appels en peren gecombineerd, of pruimen, kersen en perziken. Door onderzoek en keuringen kwam men erachter welke rassen het beste verkochten. Zo kregen telers een voorkeur voor populaire soorten. Dat maakte het onderhoud van zo’n boomgaard iets makkelijker, maar de strijd was nooit gestreden: het binnen de perken houden of voorkomen van ziekten en insecten vereiste bij elke soort een aparte aanpak. Dat was erg arbeidsintensief en duur. Daarom stapten de meeste telers in de jaren dertig uiteindelijk toch over op het telen van een monocultuur.

Kersenfeesten
Lent moet vol hebben gestaan met kersenbomen. Rond de overgang van de 18e naar de 19e eeuw was het in de kersentijd feest in Lent. Feest met een groot hart, want grote groepen armere kinderen uit Nijmegen kwamen met de pont over de waal, en in Lent mochten ze zoveel kersen eten als ze konden. Volgens de overlevering was het een hele gebeurtenis, met manden vol kersen, zingende kinderen, spelletjes, dans en muziek.

Zwakke en sterke schakels
De warmoezeniers plantten in hun boomgaard om en om bomen met een zwak en met een sterk groeiende onderstam. In dit zogenaamde ‘blijver-wijker’-systeem werden de snelle groeiers gerooid wanneer de langzame groeiers volwassen waren en genoeg fruit droegen. Tot het zover was, werd ook het fruit van de snel groeiende bomen geoogst en verkocht. Bij de Warmoes werd ook het blijver-wijker systeem toegepast. In een paar rijen is dat nog te zien.

Akkers tussen de bomen
De warmoezeniersbedrijven waren gemiddeld één hectare groot. Heel veel ruimte was er dus niet. Om zoveel mogelijk opbrengst van de grond te hebben, werden er tussen de rijen bomen ook akkers aangelegd voor het telen van groente. Bij de Warmoes hebben we ook kleinfruit tussen de akkers staan, maar we kunnen niet helemaal achterhalen of dat vroeger ook al werd gedaan. Naarmate de bomen groter werden, werden de akkers kleiner. Op een gegeven moment werden de bomen zó groot, dat ze enorm veel fruit opbrachten. Zo verdwenen de akkers helemaal. Bij de Warmoes laten we dit oude systeem graag zien.